De Dohnaswaren een Pruisische aristocratie die zich in de 15e eeuw in Warmia vestigden. De stichter van deze familielijn was de Teutoonse huurling Stanislaus (†1504/05), een inwoner van Opper-Saksen die deelnam aan de Dertienjarige Oorlog (1454-1466). De Duitse Orde, die zijn loon niet kon betalen, schonk hem land in de buurt van het huidige Markov als compensatie. In de 16e eeuw bezaten de Dohns al bijna 6.000 hectare land (330 akkers) en na de secularisatie van de Orde kreeg Peter zu Dohna de titel van prinselijke starosta van Morąg.
Na verloop van tijd groeide het belang van de familie en hun bezittingen en in de jaren 1520 behoorden de Dohns tot de sociale elite van de Nederlanden. Aanvankelijk maakten de broers Abraham (1579-1631) en Christoffel (1583-1637) de in die tijd gebruikelijke reis naar West-Europa. In Nederland raakte de oudste van de broers bevriend met de hertogen Maurits en Willem Lodewijk en tijdens de expedities van 1605 en 1606 blonk hij uit in de krijgskunst. Hij leerde Nederlands en catalogiseerde later de bibliotheek van Prins Maurits. In 1621 kocht hij aandelen in de West-Indische Compagnie, die net met haar activiteiten was begonnen.
In het hertogelijke Pruisen begon hij met de bouw van kasteel Schlobitten (Slobity), waarvan de buitenkant was ontworpen naar Nederlands model. Materialen, damast en kant werden geïmporteerd uit Nederland voor de interieurdecoratie, en de kasteeltuin leek ook op die van de Oranje familie. In Den Haag kocht Abraham ook portretgravures van Prins Maurits en Willem van Oranje door Willem Hondius. Ook de globe en kaarten en andere kunstwerken kwamen uit Nederland.
Christoffel, die kamerheer was aan het Praagse hof, belandde samen met Frederik V in ballingschap in Den Haag. Christoffel trouwde met de zus van Amalia, de vrouw van hertog Frederik Hendrik van Oranje, Ursula von Solms, en woonde vanaf 1620 in Delft. Een paar jaar later benoemde Frederik Hendrik van Oranje hem tot gouverneur van het hertogdom Oranje in Frankrijk, waar Christoffel een militaire school opende naar het voorbeeld van die in Leiden. Nakomelingen van Abraham en Christoffel vervolgden hun militaire en politieke carrière. Ze trouwden in adellijke families, wat resulteerde in verwantschap met de huizen van Oranje-Nassau, Nassau-Siegen, Solms-Braunfels, Brederode, Bylandt, Limburg-Stirum of Lippe-Detmold. Door hun samenwerking met de hertogen van Oranje hadden ze banden met de Stuart-familie die over Engeland en Schotland regeerde, en met de Brandenburgs-Pruisische Hohenzollerns. Ze bezaten onder andere de residentie in Vianen bij Utrecht.
De Dohns waren uitstekend in het verzekeren van hun pracht en praal door dit uit te drukken in de kunst. In de 17e eeuw werd het mode om zichzelf te portretteren en het hofportret is een van de verworvenheden van de Gouden Eeuw van de Nederlandse schilderkunst. Gerrit van Honthorst (1590-1656), uitvoerder van de meest prestigieuze opdrachten aan het hof in Den Haag, en wiens twee gesigneerde schilderijen zich in de Dohn collectie bevinden, wordt erkend als de kunstenaar die de elegante portretstijl ontwikkelde. Verschillende andere werken worden aan hem toegeschreven. Daarnaast zijn er ook werken van zijn broer Willem Honthorst, Jan Mijtens, Pieter Nason en Caspar Netscher. Familiegalerijen werden ingericht met het oog op het nageslacht, maar bovenal waren ze een belangrijk onderdeel van het creëren van een imago en het geven van betekenis aan jezelf en je familie.
De Dohns plaatsten portretten van de Oranjes en andere belangrijke mensen in al hun woningen, ongeacht de verwantschap. Het meest prestigieuze is het portret van Amalia zu Solms-Braunfels (1602-1675), de vrouw van hertog Frederik Hendrik, geschilderd door een onbekende Nederlandse kunstenaar uit de school van Michiel van Mierevelt rond 1623. Het portret hing waarschijnlijk in het Dohnpaleis in Gladys. Het was onlangs te zien in een tentoonstelling in Delft (2022).
Het tweede belangrijke schilderij in de collectie is een (vermoedelijk) portret van Anna Maria Radziwill (1640-1667?), erfgenaam van Janusz Radziwill, de vrouw van Boguslaw. Het beeldt de jonge dame af als Flora en werd rond 1665 geschilderd, ook door een onbekende kunstenaar. Het bevond zich oorspronkelijk in het paleis van de Denhoffs in Kwitajny.
Ook in de Warmiaanse collecties zijn twee portretten van Jan Maurice von Nassau-Siegen (1604-1679), door Pieter Nason (1612-1689/90). Het eerste schilderij heeft de bijnaam 'Braziliaans' omdat Jan Maurits op dat moment gouverneur-generaal van de Nederlandse kolonie Brazilië was (1644).
Het tweede portret, in het heroïsch-representatieve type, herdenkt het model als hoofd van het Balivat van de Brandenburgse Orde van Sint Jan van Jeruzalem, gevestigd in Słońsk in de regio Lubusz (1663). Beide schilderijen bevonden zich in het paleis in Gladyszki en een replica van het tweede portret siert een muur in de ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Stockholm.
Het tweede portret, in het heroïsch-representatieve type, herdenkt het model als het hoofd van de Baliwat van de Brandenburgse Orde van Sint Jan, gevestigd in Słońsk in het Lubusz Land (1663). Beide schilderijen bevonden zich in het paleis in Gladyszki en een replica van het tweede schilderij siert een muur in de ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Stockholm of in het filiaal van dit museum in Morąg.